Het is niet het hart waar het beslag van harmonieën en tegenklanken in wordt gemengd om euforie en ontroering te ontlokken. Het is ook niet de ziel of het brein. Nee die ook niet.
Anatomisch onzichtbaar hebben wij mensen een vleesput waar dokters en folteraars niets van weten. Daar in dat onbenoemde gebied klimt en daalt theaterkoor Dario Fo de toonladder op en af volgens partituur en de menging van de stemmen raakt precies daar waar zoet en alsem bij de luisteraar samen komen.
Op, voor en achter de maat. Met een snelheid van dik over de 100 vliegen er dertig vingers over stalen tralies van de klankkasten. Het is mogelijk niet de beste vergelijking voor zulke mooi gemaakte meertonen van de drie gitaarmeesters, maar de beginaanslag van deze snelheidsduivels op de gitaar klinkt steeds als het ritselen van snel vluchtende insectenpootjes op zink. Rrrrrrrrtz.
De zang inclusief zigeunersnik is niet al te bescheiden. Zowel het volume van de microfoon als die van de longen op decibellenmaximum. De zanghouding is zelfs zittend die van een trotse alfa terwijl de handen expressief en gevaarlijk dichtbij een podiumramp, verhalen van onnoemelijke hartstocht benadrukken.
Het klinkt Moors.
Op 5 meter voor mij op het podium zit Paco Peña gecentreerd. Als ik ook maar even te hard fluister stoor ik hem. Zo dicht bij muziekgeschiedenis ben ik nog nooit geweest. Ik zie zijn benen, een scherp profiel en staalkleurig haar, armen en buigzame vingers. Geen romp. Zijn gitaar is een op maat gemaakt harnas dat hem beschermt van kruis tot hals.
In dat kuras van hout en dun metaal is deze snarentsaar degene die me meeneemt. Aan wiens muziek ik me brand zonder te blaren. Fuego! Fuego ! Flamencogeklap. Sneller en sneller duizelingmakend voetengestamp.
Fantastische voorstelling van 27 koorleden, 4 zangers, 2 percussionisten en 3 gitaristen. Plus een kinderkoor van 5.
Een overmacht waar ik me niet tegen kon wapenen.
Dus gaf ik me over.
Handen omhoog in pure vervoering.
-taalluister-